Amor et Psȳchē, naar Apuleius deel 6

Jupiter grijpt in

De wanhopige Psyche zocht haar geliefde overal, maar niemand wilde haar helpen. Uiteindelijk belandde ze bij de liefdesgodin Venus zelf, die haar belastte met vernederende taken die Psyche in haar eentje onmogelijk kon uitvoeren. Als laatste opdracht moest ze bij de koningin van het dodenrijk, Proserpina, een flesje schoonheidscrème ophalen. Ze kreeg het verzegelde doosje mee, maar kon op de terugweg haar nieuwsgierigheid niet bedwingen, opende het doosje, waarin echter geen schoonheid zat, maar enkel een doodse slaap die haar direct overmande en bedwelmde.
De verliefde Amor ging op zoek naar Psyche. Hij vond haar slapend en wekte haar met een prikje van een van zijn pijlen. Snel bracht Psyche het geschenk van Proserpina naar Venus. Intussen richtte Amor zich met smeekbeden tot Jupiter.

Iuppiter iubet Mercurium deōs omnēs ad cōnsilium convocāre°. Statim complētō° caelestī° theātrō in sēde altā sedēns Iuppiter sīc ēnūntiat°: ‘Dī deaeque omnēs, iuvenem istum° certē scitis omnēs. Puellam ēlēgit° et virginitāte prīvāvit°: nunc tenēre, possidēre, amplectī° Psȳchēn° semper licet.’ Et ad Venerem: ‘Nec tū,’ inquit, ‘fīlia, mātrimōniō mortālī metuere° debes. Faciam nuptiās deō dignissimās.’ Et statim Mercurium Psȳchēn in caelum dūcere iubet. Oblātō° ambrosiae pōculō° ‘Sūme,’ inquit, ‘Psȳchē, et immortālis estō°, nec umquam° dīgrediētur° ā tuō complexū° Cupīdō, sed istae vōbīs erunt perpetuae° nuptiae.’